Lieve papa,
Soms weet je niet meer wie ik ben. Dat is de dementie, die heeft veel herinneringen van je afgenomen. Maar niet jouw lieve, pure karakter. Met je 93 jaar ben je nog even tevreden als je altijd was. Toen ik laatst bij je op bezoek ging in de Tiekerhook zag ik je zitten met je koptelefoon op. Genietend van de Duitse schlagers, waar je al je hele leven zo gek op bent. Dan denk ik: ik hoop dat je 100 wordt. Dat we samen nog heel wat ritjes kunnen maken op de duofiets, samen kunnen lachen en dat je nog zo kunt genieten. Want jij geniet van iedere dag, zoals je altijd hebt gedaan, van de kleine dingen die het leven mooi maken. Ik vroeg je pas nog wat voor cijfer je je leven zou geven. Een negen, zei je onmiddellijk. Minimaal een negen.
Nu heb je niet zo veel nodig in het leven. Dat heb je nooit gehad. De dag na je veertiende verjaardag ben je aan het werk gegaan, als textielarbeider in de katoenspinnerij. Je werkte je op tot ploegbaas en bleef 48 jaar trouw aan je baas. Veel van jouw herinneringen zijn verdwenen of afgebrokkeld, maar de herinneringen aan de tijd in de fabriek zijn nog altijd levendig. Je vertelt er nu over met zo veel plezier. Daar heb ik bewondering voor, want ik weet hoe het was in die fabriek: het was kei- en keihard werken, en dat lawaai. Zo veel lawaai dat je gehoor beschadigde. Toch klaagde je nooit. Om je gezin van vijf kinderen te onderhouden nam je er zelfs nog werk naast. Het moest en zou jouw gezin aan niets ontbreken. Je werkte niet alleen heel hard, je was ook onze fietsenmaker, onze schoenmaker en knipte onze haren.
Samen met mama was je vastbesloten ons een goede toekomst te bezorgen. Want hoewel je nooit klaagde, zei je altijd: zorg dat je niet in de fabriek terecht komt. Wij moesten studeren. Dat deden we, allemaal. Je dochter Diny ging naar de HBS. Dat was in die tijd, begin jaren zestig, niet zo gewoon. We kwamen uit een arbeidersgezin en Diny was een vrouw. Diny werd fysiotherapeut, en ook je andere kinderen kwamen goed terecht. Wat waren mama en jij trots. Niet dat jullie dat van de daken schreeuwden, want als we iets hebben meegekregen, was het dat je nooit naast je schoenen moet lopen en jezelf niet te gelukkig moet prijzen. Want geluk is mooi, je moet het koesteren, maar je moet altijd beseffen dat morgen alles anders kan zijn. Ook dat hebben we samen meegemaakt. Veertig jaar lang vormden we een hecht gezin. Jij, mama, ik en mijn broers en zussen Frans, Diny, Adelheid en John. Tot bij John, jouw jongste zoon en mijn broer, kanker werd aangetroffen. Anderhalf jaar later stierf hij, hij was nog maar veertig. Dat was in 2001 en ik kan het nog steeds niet vertellen zonder emotioneel te worden. Zo’n groot verdriet. Zijn vrouw en kinderen bleven alleen achter. De vrouw van John vond een nieuwe liefde, een jaar nadat John was overleden. Ik weet nog dat jij toen je tachtigste verjaardag vierde en wij ons als kinderen afvroegen of het niet te vroeg was om te vertellen over die nieuwe liefde. Maar jij en mama sloten de nieuwe man van jullie schoondochter in het hart. Net zoals jullie haar altijd als één van de kinderen zijn blijven zien.
Niet lang na het overlijden van John werd bij mama dementie vastgesteld, in 2012 overleed ze. Ik weet dat jij haar strijd niet meer zo scherp hebt meegekregen. Ook dat was de dementie, die langzaam de herinneringen, de tijd en de wereld om je heen wegvaagde. Diezelfde dementie heeft nooit grip gekregen op jouw lieve en pure karakter. Op jouw tevredenheid. “Geniet van het leven, want je bent er maar even”, zeg je vaak. Lieve papa, ik hoop dat even nog lang duurt. Dat je honderd wordt. Je bent een schat van een man, wat hebben we het met jou getroffen. Dat koester ik, in de wetenschap dat morgen alles anders kan zijn.