Het is dat Frans Lakwijk zo’n sportieve jongen was vroeger, anders had hij de oorlog waarschijnlijk niet overleefd. Hij ontliep het bombardement op Rotterdam, maar werd na de razzia in ’44 zeven maanden te werk gesteld in Duitsland. In dat land maakte hij ook de bevrijding mee. ,,Natuurlijk stonden daar geen mensen te juichen langs de kant. Iedereen zat binnen. Maar wij begonnen te lopen. Naar huis’’, zegt de nu 89-jarige bewoner van De Polbeek in Zutphen.
Zonder geluk vaart niemand wel. Dat geldt zeker voor Frans. Zijn familie was net verhuisd van het centrum van Rotterdam naar West, toen de bommen vielen op het stadhart. ,,We kregen de verhalen uit de stad natuurlijk wel mee, en hoorden de sirenes. Maar wij waren ongedeerd. We hadden het niet breed thuis en hadden meer last van werkloosheid en gebrek aan eten’’.
Frans, bij het begin van de oorlog 13 jaar, ging naar de mulo en werkte op een paar dagen in de week bij de kruidenier. ,,Daar haalde ik met bonnen melkbussen op bij het distributiecentrum, met een handwagen. Ik was sportief, en sterk. Dat heeft me er later doorgesleept’’. Want op 11 november 1944 werden Frans en zijn broer bij een grote razzia opgepakt. ,,Binnen blijven was voor arme mensen geen optie. Je moest werken, de straat op. Er was geen ontkomen aan’’, vertelt hij. Samen met veel buurtgenoten werden ze in veewagons vervoerd naar Bremerhaven. ,,Ik denk dat we twee dagen onderweg waren, op de harde bodem. Er lag nog stro van het vee in’’.
Frans’ broer kwam al snel vrij omdat hij een briefje had waarop stond dat hij voor longklachten was behandeld in een sanatorium. Sterke Frans moest blijven. ,,Nu denk ik wel vaak: wat heb ik daarbij gevoeld, zo moederziel alleen. Maar de tijden waren anders, hè. Bij ons thuis werd nooit over gevoel gepraat, je moest aanpakken’’. En dat deed hij: Frans sjouwde zo’n twee maanden met spoorbielzen, baggerde sloten uit en deed ander loodzwaar werk. Daarna werd hij overgeplaatst naar Hannover, waar hij heftige bombardementen meemaakte. ,,Daar heb ik voor het eerst in mijn leven gebeden’’, geeft hij toe. Er was bijna geen eten, overal waren wandluizen. ,,Als we ons wasgoed kookten, dreef er een laag luizen op’’.
De verbetering kwam toen hij in een Bau Zug werd geplaatst. Die trein reed van de ene naar de andere gebombardeerde Duitse stad voor herstelwerkzaamheden van telegraafdraden. ,,Vaak stonden er nog treinen in brand. Soms had je geluk. In Hildesheim vonden we een verbrande wagon waarin nog eetbare erwten en suiker zaten. Dat betekende wekenlang soep van water met erwten en elke dag een paar scheppen suiker’’.
Frans doorkruiste zo heel Midden-Duitsland. Vermagerd, onder de luizen, maar hij zette door. ,,We hebben veel aanvallen van jachtvliegtuigen meegemaakt en vaak gerend voor ons leven. Onder de trein zat je veilig’’. De dag dat de Amerikanen met grote vrachtwagens zijn toenmalige standplaats Uelzen (Nedersaksen) inreden, vergeet hij nooit. ,,Het was natuurlijk niet zoals in Nederland, met juichende mensen langs de kant en vlaggetjes. De bevolking bleef thuis, er vlogen nog volop vliegtuigen’’. Op die dag besloot Frans met zijn lotgenoot uit Scheveningen te gaan lopen, de werkschoenen die ze van de Duitsers hadden gekregen waren ineens meer dan welkom. Driehonderd kilometer liepen ze, en overnachtten in varkensschuren en logeerbedden bij boeren. ,,Onderweg kregen we chocola van de Amerikanen, maar meenemen mochten ze ons niet’’.
Vanaf de grens werden ze in een vrachtwagen vervoerd, eerst naar Limburg, later naar Brabant. Ontluisd met DDT kwam hij bij een onderwijzersgezin in Den Bosch op adem. ,,Je kon nog niet naar huis. Alles was kapot, er was niks geregeld en thuis was geen eten. Ik heb daar wel een maand gelogeerd’’.